huurboer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: huurboer (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhyrbur / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- huur·boer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huur ww en boer zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huurboer | huurboeren |
verkleinwoord | huurboertje | huurboertjes |
Zelfstandig naamwoord
de huurboer m
- (verouderd) agrariër die land verbouwt dat niet in zijn eigendom is en waarvoor hij pacht moet betalen
- ▸ In 1578 blijkt op Eernsma een huurboer te wonen (…).[2]
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'huurboer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Herma M. van den Berg“Noordelijk Oostergo. Dongeradelen.” (1983), Staatsuitgeverij, Den Haag, ISBN 90 12038308, p. 343
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.