kajuitboot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kajuitboot    (hulp, bestand)
  • IPA: /kaˈjœytbot/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ka·juit·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kajuitboot kajuitboten
verkleinwoord kajuitbootje kajuitbootjes

Zelfstandig naamwoord

dekajuitbootv/m

  1. (scheepvaart) pleziervaartuig met een overdekte verblijfplaats
     Tot de wonderlijkste verschijningen die ik deze zomer langs de Amsterdamse grachten mocht bekijken, behoorde de zwerver die een poosje mijn overbuurman werd. Ik zag hem maar een paar keer per dag. Hij had zijn intrek genomen in een kleine kajuitboot, ongetwijfeld zonder toestemming van de eigenaar. Dat kan lang goed gaan, zolang zo'n eigenaar geen zin krijgt in een tochtje.[1]
     Voor jonge 'starters' zag de zeilerswereld er aantrekkelijk eenvoudig uit. Er was slechts sprake van 'ons' en van 'ouwe lullen'. Wie in een kajuitboot voer, een motor gebruikte of zijn leeftijd tegen had, behoorde tot de tweede categorie.[2]
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'kajuitboot' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Frits Abrahams
    “Racket” (10 september 2001) op nrc.nl
  2. Weblink bron
    Rob Beinsdorp
    “Zeiltypen: Elke zeiler is baas op eigen boot” (20 mei 1998) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.