karbouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  karbouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑrˈbɑu/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kar·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord karbouw karbouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dekarbouwm

  1. (evenhoevigen) (landbouw) bepaald soort zoogdier, Bubalus arnee bubalis , een tot de runderen behorend trekdier dat veel gebruikt wordt op rijstvelden
    • In Indonesië is een karbouw een alledaagse verschijning. 
     De geest van de gestorvene wordt uitgeleide gedaan naar de andere wereld door hem of haar overvloedige geschenken mee te geven: karbouwen (waterbuffels), varkens, rijst.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord karbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
39 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.