kauwen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kauwen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kau·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met de kiezen vermalen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • erfwoord Van Germaans *kewwanan. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kauwen
kauwde
gekauwd
zwak -d volledig

Werkwoord

kauwen

  1. (m.b.t. voedsel) fijnmaken met de tanden
     Rond elf uur hield ik het niet meer en nam één hap van mijn Snicker. Ik kauwde zorgvuldig om optimaal te genieten van de nougat, pinda’s, karamel en melkchocolade.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dekauwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kauw

Gangbaarheid

  • Het woord kauwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.