kauw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kauw    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑu/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • kauw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kraaiachtige zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1279.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands ca, couwe, uit Oudnederlands *kāwa, ontwikkeld uit Oergermaans *kawō, een klanknabootsing naar het krassende geluid van de vogel.[2] Evenals Oudsaksisch kāa (waaruit Nederduits Kajak(en)), Oudhoogduits chāha, kāa, en Fries ka; daarnaast Engels chough ‘alpenkraai’, Noors kaie en Zweeds kaja.
enkelvoud meervoud
naamwoord kauw kauwen
verkleinwoord kauwtje kauwtjes

Zelfstandig naamwoord

dekauwv/m

  1. (zangvogels) Corvus monedula , een zwarte zangvogel met een grijze nek uit de Corvidae
    • Er zaten veel kauwtjes in de bomen. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • bergkauw, kerkkauw
Afgeleide begrippen
  • kauwennest
Gelijkklinkende woorden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kauwen

kauw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kauwen
    • Ik kauw. 
  2. gebiedende wijs van kauwen
    • Kauw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kauwen
    • Kauw je? 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • kauwbeweging, kauwborstel, kauwdrug, kauwen, kauwer, kauwgebit, kauwgom, kauwgum, kauwgummi, kauwijzer, kauwmaag, kauworgaan, kauwpoten, kauwsnoep, kauwspier, kauwster, kauwtandenborstel, kauwvermogen, kauwvlak

Gangbaarheid

  • Het woord kauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.