kerker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kerker    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɛrkər/
Woordafbreking
  • ker·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gevangenis’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • afgeleid van het Latijnse carcer (gevangenis) met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kerker kerkers
verkleinwoord kerkertje kerkertjes

Zelfstandig naamwoord

dekerkerm

  1. een ondergrondse ruimte die bestemd is voor het opsluiten van gevangenen
    • De dief werd in de kerker geworpen. 
Hyponiemen
  • Duinkerker, klompenkerker
Afgeleide begrippen
  • kerkerdeur, kerkeren, kerkerhol, kerkerkot, kerkerlucht, kerkermeester, kerkermuur, kerkerpoort, kerkerstraf, kerkervoogd
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kerkeren

kerker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kerkeren
    • Ik kerker. 
  2. gebiedende wijs van kerkeren
    • Kerker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kerkeren
    • Kerker je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kerker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.