kerkzaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kerkzaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɛrəkˌsal/ (2 of 3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kerk·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkzaal kerkzalen
verkleinwoord kerkzaaltje kerkzaaltjes

Zelfstandig naamwoord

dekerkzaalv/m

  1. (religie) (christelijk) grotere ruimte in een gebouw bestemd voor missen of vieringen
    • In de kerkzaal waren 350 zitplaatsen in de vorm van stoelen, die in carré waren opgesteld waren rond het eikehouten vieringaltaar.[1] 
    • Dit pand werd in 1918 als woonhuis met kerkzaal gebouwd voor de Herst. Apost. gemeente en in 1931 naar plannen van J.S. Baars verbouwd tot synagoge (vergroot 1956, gerestaureerd 1983). [2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kerkzaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.