klapluis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klapluis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈklɑplœys/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • klap·luis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klapluis klapluizen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deklapluism

  1. (scheldwoord) (jongerentaal) politieagent (in de decennia na de Tweede Wereldoorlog)
     Foetsie, kapoerewiet, gefelisiflapstaard, giebelegijntjes, voor spek en bonen, oelewapper, ribbenkast, het soepie, klapluis. Vele van deze Vijftig-woorden bestonden al. Het zijn vooral jongenswoorden, over uit vroegere geslachten.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord 'klapluis' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. klapluis op website: Etymologiebank.nl
  2. Weblink bron Groot gedenkboek en tentoonstelling : De Laatste Sentimenten uit de Jaren Vijftig in: De Tijd , jrg. 124 nr. 40087 (9 november 1968), N.V. Drukkerij De Tijd, Amsterdam, p. 23 (Gun U 9) kol. 5
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.