kledderen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kledderen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kled·de·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

kledderen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kledderen
kledderde
gekledderd
zwak -d volledig
  1. (informeel) laten vallen
    • Horna speelde goed, Federer speelde slecht. Werkertje Horna was uiterst geconcentreerd, virtuoos Federer liet de strijkstok waarmee hij zulk fraai spel kan componeren, regelmatig uit de handen kledderen. [2] 
  2. iets vies maken door zaken te laten vallen of rond te laten spetteren
    • Van mij mogen Bashô's kikkers dus ploppen, plonzen, en zelfs kledderen zoveel ze maar willen. Elk kikkertje springt immers zoals het gebekt is? [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord kledderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
62 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.