smeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  smeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sme·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met een vettige stof bestrijken’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smeren
smeerde
gesmeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

smeren

  1. overgankelijk, (voeding) met een zachte, eetbare massa bestrijken; m.n. van sneetjes brood
    • De boterhammen moeten nog gesmeerd worden. 
  2. overgankelijk (werktuigbouwkunde) de wrijving tussen bewegende delen verminderen met een olie of vet
    • Ik moet dat scharnier eens smeren, want het piept. 
  3. onovergankelijk (v. smeermiddel e.d.) een smerende werking hebben
    • Die olie smeert goed. 
  4. (financieel), (misdaad) omkopen, (met geld) corrumperen
    • Dat geld was bedoeld voor het smeren van de onderhandelaars. 
  5. ergatief, (informeel) 'm ~ snel weggaan, wegvluchten
    • "Smeer 'm!" riep de man. 
    • De dief was 'm gesmeerd. 
Verwante begrippen

invetten, kladden

Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2] "de wrijving tussen bewegende delen verminderen met een olie of vet"
  • Het loopt gesmeerd
Het gaat precies zoals bedoeld
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

desmerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord smeer

Gangbaarheid

  • Het woord smeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.