klepper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klepper    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈklɛpər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • klep·per
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands clepper, op te vatten als naamwoord van handeling van  kleppen ww  met het achtervoegsel -er [1]
    • [3] in de betekenis van ‘paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [2] [3] [4]
    • [5] vooral gangbaar in Vlaanderen [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord klepper kleppers
verkleinwoord kleppertje kleppertjes

Zelfstandig naamwoord

deklepperm

  1. (beroep) (geschiedenis) nachtwaker, die regelmatig zijn ronden liep en om te waarschuwen een kleppend geluid maakte met een daarvoor gemaakt voorwerp
  2. iets dat of waarmee men een kleppend geluid kan maken
  3. rijpaard, draver
  4. (schoeisel) houten sandaal
  5. iets bijzonder groots of opvallends, of iemand die iets buitengewoons doet
     De viswinkel Het Viskraam in Merelbeke kreeg zaterdagmorgen een heel bijzondere bestelling binnen: een heilbot van ongeveer 150 kilo zwaar en 2,2 meter lang. “Het is de tweede keer in ons bestaan dat we zo een klepper binnenkrijgen”, zeggen de verkopers.[6]
Synoniemen
Hyponiemen
  • achtklepper, duimklepper, handklepper, kopklepper, ratelklepper, zestienklepper
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
klepperen

klepper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klepperen
    • Ik klepper. 
  2. gebiedende wijs van klepperen
    • Klepper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klepperen
    • Klepper je? 

Gangbaarheid

  • Het woord klepper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.