knevel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  knevel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kne·vel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stokje om het losdraaien te beletten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
  • In de betekenis van ‘snor’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1560 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord knevel knevels
verkleinwoord kneveltje kneveltjes

Zelfstandig naamwoord

deknevelm

  1. een prop, doek of stuk plakband waarmee iemand het spreken belet wordt
    • Ze deden ruw een stuk plakband als knevel over zijn mond. 
  2. een grote brede snor waarvan het lijkt dat deze het spreken zou bemoeilijken
    • De mannen hadden indrukwekkende knevels. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
knevelen

knevel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knevelen
    • Ik knevel. 
  2. gebiedende wijs van knevelen
    • Knevel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knevelen
    • Knevel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord knevel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.