koeken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koeken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • koe·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
koeken
koekte
gekoekt
zwak -t volledig

Werkwoord

koeken

  1. ergatief tot een klont, een koek worden
    • Toen die geleverd werd bleek [dat] die zo aan elkaar gekoekt was dat het zout niet in de strooimolens kon. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dekoekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord koek

Gangbaarheid

  • Het woord koeken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.