koke

Uitspraak

• Geluid:  koke    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈkokə/

Woordafbreking

• ko·ke

Werkwoord

koke

1. vervoeging van
   koken

koke

1. aanvoegende wijs van koken

Gangbaarheid

• Het woord koke staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Uitspraak

• IPA: /koːkə/
• Geluid:  koke    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ko·ke

Werkwoord

koke

1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van koken
2. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van koken
3. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs I bedrijvende vorm van koken
4. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van koken

Uitspraak

• IPA: /koːkə/

Zelfstandig naamwoord

koke o

1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord ko

Uitspraak

• [A] IPA: /kʏœkə/
• [B] IPA: /koːkə/

Woordherkomst en -opbouw

• [A] Afgeleid van het Latijnse coquina
• [B] Afgeleid van het Oudsaksische *kōko

Zelfstandig naamwoord

koke v [A]

1. keuken; een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden

Zelfstandig naamwoord

koke [B]

1. (voeding) koek; een baksel uit de oven met als belangrijkste ingrediënt deeg

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈkuːkə /

Woordafbreking

• ko·ke

Werkwoord

koke

1. overgankelijk, (kookkunst) bereiden, een maaltijd of een schotel bereiden, eten bereiden, klaarmaken, koken, kokkerellen, prepareren, toebereiden
2. overgankelijk, (figuurlijk) gaar koken, koken, zieden
3. onovergankelijk, (kookkunst) aan de kook brengen, aan de kook raken, gaar koken, garen
4. onovergankelijk, (kookkunst) borrelen, de kookpunt bereiken, doen koken, op het kookpunt zijn, putteren, zieden

Zelfstandig naamwoord

[A] koke, m / v

1. (kookkunst) partij die in een keer gekookt kan worden

Zelfstandig naamwoord

[B] koke, m / v

1. (economie) kokerij

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈkuːkə /

Woordafbreking

• ko·ke

Werkwoord

koke

1. overgankelijk, (kookkunst) bereiden, een maaltijd of een schotel bereiden, eten bereiden, klaarmaken, koken, kokkerellen, prepareren, toebereiden
2. overgankelijk, (figuurlijk) gaar koken, koken, zieden
3. onovergankelijk, (kookkunst) aan de kook brengen, aan de kook raken, gaar koken, garen
4. onovergankelijk, (kookkunst) borrelen, de kookpunt bereiken, doen koken, op het kookpunt zijn, putteren, zieden

Zelfstandig naamwoord

[A] koke, v

1. (kookkunst) partij die in een keer gekookt kan worden

Zelfstandig naamwoord

[B] koke, v

1. (economie) kokerij