keuken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  keuken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkøːkə(n)/
Woordafbreking
  • keu·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kookvertrek’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Via het Laatlatijnse cocina van coquina
1 enkelvoud meervoud
naamwoord keuken keukens
verkleinwoord keukentje keukentjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord keuken keukens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dekeukenv/m

  1. een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden
    • De keuken in mijn huis is vrij groot. 
     Barbie en ik sloten ons uren op in de keuken om het feestmaal voor te bereiden.[2]
  2. (figuurlijk) (kookkunst) de wijze waarop in een land of streek gekookt wordt
    • De Indische keuken is lekker en gezond. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord keuken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

keuken

  1. keuken; een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden
Schrijfwijzen

Meer informatie

Meer informatie

Veluws

Zelfstandig naamwoord

keuken

  1. keuken; een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.