lijfwacht
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: lijfwacht (hulp, bestand)
- IPA: / ˈlɛifwɑxt / (2 lettergrepen); /ˈlɛɪfʋɑxt/
Woordafbreking
- lijf·wacht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bewakers van een belangrijk persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
- samenstelling van lijf en wacht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lijfwacht | lijfwachten |
verkleinwoord | lijfwachtje | lijfwachtjes |
Zelfstandig naamwoord
de lijfwacht m
- de wacht die met de bewaking van een vorst of aanzienlijk persoon belast is
- Na de bedreiging eiste de politicus van de regering een lijfwacht.
- een lid van een lijfwacht
- Na een uitgebreide sollicitatieprocedure kon de man zich eindelijk lijfwacht van de koning noemen.
Synoniemen
- persoonsbeveiliger
Vertalingen
1. de wacht die met de bewaking van een vorst of aanzienlijk persoon belast is
2. een lid van een lijfwacht
Gangbaarheid
- Het woord lijfwacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lijfwacht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "lijfwacht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.