loopgips

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  loopgips    (hulp, bestand)
  • IPA: /'lopxɪps/
Woordafbreking
  • loop·gips
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loopgips
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetloopgipso

  1. (medisch) een gipsverband dat om een gebroken been of voet zit en waarmee je kan en mag lopen
    • In Amersfoort wist een verdachte van een diefstal op bijzondere wijze aan de politie te ontkomen: op loopgips.[2] 
    • De presentatrice brak haar middenvoetsbeentje toen ze de kussens van de tuinstoelen wilde verwisselen. Ze begon met zitgips, en heeft nu loopgips gekregen.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord loopgips staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 29 jul. 2017
  3. de Telegraaf PATRICIA CORTIE 15 nov. 2012
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.