maaitijd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  maaitijd    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmajtɛit/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • maai·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maaitijd maaitijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

demaaitijdm

  1. de periode van het jaar dat (het gras) afgeknipt wordt, hooitijd
    • De maaitijd voor grasland begint in mei. 

Gangbaarheid

  • Het woord maaitijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.