makker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  makker    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑkər/
Woordafbreking
  • mak·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gezel’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • afgeleid van het Middelnederlandse ghemacke met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord makker makkers
verkleinwoord makkertje makkertjes

Zelfstandig naamwoord

demakkerm

  1. iemand aan wie men door persoonlijke voorkeur verbonden is
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

makker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van mak

Gangbaarheid

  • Het woord makker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.