wapenmakker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wapenmakker (hulp, bestand)
Woordafbreking
- wa·pen·mak·ker
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wapen zn en makker zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wapenmakker | wapenmakkers |
verkleinwoord | wapenmakkertje | wapenmakkertjes |
Zelfstandig naamwoord
de wapenmakker m [1]
- vriend waarmee men samen een strijd voert
- ▸ Over de brug rijdende sprak De Chatillon tot zijn Broeder: "Gij weet dat ik de eer onzer nicht deze avond te verdedigen heb; ik maak staat op u om mijn wapenmakker te zijn.[2]
Synoniemen
- strijdmakker, strijdgenoot, krijgsmakker, krijgskameraad, medestrijder
Gangbaarheid
- Het woord 'wapenmakker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.