buddy

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buddy    (hulp, bestand)
  • IPA: /'bɵ.di/
Woordafbreking
  • bud·dy
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vrijwilliger die aidspatiënt helpt’ voor het eerst aangetroffen in 1987 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord buddy buddy's
verkleinwoord buddy'tje buddy'tjes

Zelfstandig naamwoord

debuddym

  1. (informeel) een maatje, vriendje
     Mijn buddy England had ik al maanden niet meer gezien, maar ik dacht nog vaak aan de inventieve manier waarop hij zijn leven thuis had ingericht.[2]
  2. (maatschappij) een vrijwilliger die een hulpbehoevende eenzame of zieke medemens ondersteuning geeft
    • Stan is al jaren buddy van Pieter. 
  3. afkorting van buddyseat
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord buddy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  buddy (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /bʌ.di/
enkelvoud meervoud
buddy buddies

Zelfstandig naamwoord

buddy

  1. (informeel) maat, maatje, slapie
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.