mampier
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: mampier (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɑmpir / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- mam·pier
Woordherkomst en -opbouw
- van Surinaams mampira, dat vermoedelijk teruggaat op Karaïbisch mapili [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mampier | mampieren |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de mampier v / m
- (tweevleugeligen) benaming voor kleine bloedzuigend mugjes uit de familie Ceratopogonidae die veel voorkomen in Suriname
- Verdediging tegen de mampier hoort tot de onmogelijkheden. [3]
Synoniemen
- knaasje, knut
Gangbaarheid
- Het woord mampier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mampier" herkend door:
2 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ mampier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Latour, M.D."Papiamentu en Negerengels" in: Amigoe di Curacao jrg. 58 nr. 3451 (14 november 1941); p. 4 kol. 1; geraadpleegd 2018-06-07
- ↑ D.A.H."Snelkieken. Mampier." in: De West jrg. 26 nr. 2726 (3 december 1934); p. 4 kol. 2; geraadpleegd 2018-06-07
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.