minnen
Niet te verwarren met: plussen en minnen |
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: minnen (hulp, bestand)
- IPA: /ˈmɪnə(n)/
Woordafbreking
- min·nen
Woordherkomst en -opbouw
- ww: erfwoord via Middelnederlands minnen van Oudnederlands minnon, in de betekenis van ‘liefhebben’ aangetroffen vanaf 901 [1] [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
minnen |
minde |
gemind |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
minnen
- inergatief vrijen
- overgankelijk (formeel) liefhebben
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Zelfstandig naamwoord
de minnen mv
Gangbaarheid
- Het woord minnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minnen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ minnen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "minnen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Middelnederlands
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
[A] minnen
- overgankelijk minnen, liefhebben
- overgankelijk vrijen met
Werkwoord
[B] minnen
- onovergankelijk minderen, minder worden
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.