naaf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  naaf    (hulp, bestand)
  • IPA: /naf/
Woordafbreking
  • naaf
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘middenstuk van wiel waardoor de as gaat’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
    • erfwoord

    afkomstig van:

    Oudnederlands *nava
    Germaans *nabō
    Indo-Europees: *h₃nobʰ-
    • Verwant in Germaans:
    West
    Nederlands: navel
    Duits: Nabe «naaf», Nabel «navel»
    Engels: navel «navel»
    Noord
    Deens: nav
    • Andere Indo-Europese talen
    Helleens
    Oudgrieks: ὀμφαλός
    Italisch
    Latijn: umbilicus, umbo
    Indo-Iraans
    Sanskriet: नाभि (nābhi)
    Perzisch: ناف (nāf)
    Keltisch
    Oudiers: imbliu
    Middeliers: imblecan
    Baltisch
    Oudpruisisch: nabis
    Lets: naba
enkelvoud meervoud
naamwoord naaf naven
verkleinwoord naafje naafjes

Zelfstandig naamwoord

denaafv/m

  1. centrale as of middenstuk van een wiel of rad
    • De spaken verbinden de naaf met de velg van een fietswiel. 
Hyponiemen
  • remnaaf
  • schroefnaaf
  • strijknaaf
  • synchroniseringsnaaf
  • terugtrapnaaf
  • torpedonaaf
  • trommelremnaaf
  • tweeversnellingsnaaf
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord naaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
60 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.