nag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nag    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nag

Werkwoord

vervoeging van
naggen

nag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naggen
    • Ik nag. 
  2. gebiedende wijs van naggen
    • Nag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naggen
    • Nag je? 

Gangbaarheid

  • Het woord nag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Afrikaans

Uitspraak
  • IPA /nɑχ/   geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord nag nagte

Zelfstandig naamwoord

nag

  1. nacht
Afgeleide begrippen


Engels

Werkwoord

vervoeging
onbepaalde wijs to  nag 
he/she/it  nags 
verleden tijd  nagged 
voltooid
deelwoord
 nagged 
onvoltooid
deelwoord
 nagging 
gebiedende wijs  nag 

nag

  1. (informeel) zaniken, zeuren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.