nap

Niet te verwarren met: NAP

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nap    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nap nappen
verkleinwoord napje napjes

Zelfstandig naamwoord

[A] denapm

  1. houten kom
  2. diepe schotel
  3. (verouderd), (drinken) drinkbeker, drinkschaal
  4. (visserij), (scheepvaart) kleine boot gebruikt bij de beugvisserij
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord nap nappen
verkleinwoord napje napjes

[B] denapm

  1. (Belgisch Nederlands), (huishouden) tafellaken

Gangbaarheid

  • Het woord nap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
73 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
nap naps

Zelfstandig naamwoord

nap

  1. dutje
  2. vleug, vleugje
  3. (spel) (bij paardenrennen)  inzet zn 
vervoeging
onbepaalde wijs to  nap 
he/she/it  naps 
verleden tijd  napped 
voltooid
deelwoord
 napped 
onvoltooid
deelwoord
 napping 
gebiedende wijs  nap 

Werkwoord

nap

  1. onovergankelijk een dutje doen
  2. overgankelijk omhoogborstelen
  3. overgankelijk  tippen ww  [5]





Hongaars

Uitspraak
  • IPA: /ˈnɒp/

Zelfstandig naamwoord

nap

  1. dag
  2. zon
  3. zonneschijn
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.