nieuwbouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nieuwbouw    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nieuw·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nieuwbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

denieuwbouwm

  1. de bouw van huizen en andere gebouwen.
    • Er wordt nieuwbouw gepleegd. 
     De nieuwbouw van de Tweemaster-Kameleon heeft een lange aanloop gehad. De discussie over de nieuwbouw duurt al zo'n twintig jaar. In de gemeenteraad zijn lange debatten geweest over het onderwerp. Zo zijn verschillende locaties aan bod gekomen, maar steeds was er te weinig ruimte voor een brede basisschool met bijbehorende voorzieningen.[1]
  2. een pas gebouwde wijk.
    • De nieuwbouw werd vorig jaar opgeleverd. 

Gangbaarheid

  • Het woord nieuwbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “School in Oost-Souburg achterstevoren gebouwd: 'Bizar'” (11 mei 2022), NOS
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.