noodzaak
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: noodzaak (hulp, bestand)
- IPA: /ˈnotzak/
Woordafbreking
- nood·zaak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van nood en zaak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noodzaak | noodzaken |
verkleinwoord | noodzaakje | noodzaakjes |
Zelfstandig naamwoord
de noodzaak v / m
- iets moeten hebben voor vaak praktische of medische redenen
- Insuline krijgen is een noodzaak voor diabetespatiënten.
- ▸ Ik moest alles opschrijven, hoewel ik besefte dat de noodzaak van het vertellen, in de woorden van Aeneas tot Dido, het verdriet zou verversen. Maar ik moest boekstaven om de rekening te kunnen opmaken.[1]
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
noodzaken |
noodzaak
Gangbaarheid
- Het woord noodzaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noodzaak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 19
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.