omloop

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • [A] Geluid:  ómloop    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈɔmlop/ (2 lettergrepen)
  • [B] Geluid:  omlóóp    (hulp, bestand)
    • IPA: /ɔmˈlop/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • om·loop
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] zn: naamwoord van handeling van  ómlopen ww  (zonder -en) [1]
  • [A] ww:  ómlopen ww  zonder de uitgang -en
  • [B] ww:  omlópen ww  zonder de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord omloop omlopen
verkleinwoord omloopje omloopjes

Zelfstandig naamwoord

[A]deómloopm

  1. het in de rondte gaan, een kringloop bijv. bloedsomloop
  2. de omwenteling van een voorwerp dat zich om een middelpunt beweegt (-> omloopbaan)
  3. rondlopende galerij, een omgang
  4. (medisch) om de vinger of nagel lopende nagelriemontsteking, paronychia
  5. criterium
  6. parcours, circuit
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • bankbiljettenomloop, bloedsomloop, bovenomloop, geldomloop, geldsomloop, maansomloop, torenomloop, wateromloop
Afgeleide begrippen
  • omloopfrequentie
  • omloopklep
  • omloopleiding
  • omloopperiode
  • omloopriool
  • omloopschuif
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
omlopen

[A]ómloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • ... dat ik ómloop. 
vervoeging van
omlopen

[B]omlóóp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • Ik omloop. 
  2. gebiedende wijs van omlopen
    • Omloop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • Omloop je? 

Gangbaarheid

  • Het woord omloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.