omplanten

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • ómplanten
  • [A] Geluid:  ómplanten    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈomplɑntə(n)/ (3 lettergrepen); /ˈɔm.plɑn.tə(n)/
  • [B] Geluid:  omplánten    (hulp, bestand)
    • IPA: /ɔmˈplɑntə(n)/ (3 lettergrepen); /ɔm.ˈplɑn.tə(n)/
Woordafbreking
  • om·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omplanten
plantte om
omgeplant
zwak -t volledig [A]

Werkwoord

[A] ómplanten

  1. overgankelijk (twee planten) van plaats verwisselen.
    • Die begonia's zouden beter gedijen waar nu die tulpen staan; je zou ze beter omplanten. 
  2. overgankelijk (een plant) op een andere plaats zetten.
    • Volgens mij staat die struik daar veel te vochtig en moet je ze omplanten naar een drogere plek. 
Synoniemen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omplanten
omplantte
omplant
zwak -t volledig [B]

Werkwoord

[B] omplánten

  1. overgankelijk (een ruimte) omringen met planten.
    • Anke liet haar tuinpaadje omplanten met rozen. 

Gangbaarheid

  • Het woord 'omplanten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.