omvang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  omvang    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔmvɑŋ/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • om·vang
enkelvoud meervoud
naamwoord omvang omvangen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deomvangm

  1. omtrek, dikte
  2. grootte
  3. uitgestrektheid
  4. (muziek) de tonen die een stem of instrument kan voortbrengen, toonomvang
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
omvangen

omvang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen
    • Ik omvang. 
  2. gebiedende wijs van omvangen
    • Omvang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen
    • Omvang je? 

Gangbaarheid

  • Het woord omvang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.