oorgetuige

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oorgetuige    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • oor·ge·tui·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘iemand die bij een gesprek aanwezig is’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
  • samenstelling van  oor  en  getuige  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oorgetuige oorgetuigen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deoorgetuigev/m [3]

  1. (juridisch) iemand die een getuigenis aflegt van iets wat hij/zij gehoord heeft (bijv. een gesprek)

Gangbaarheid

  • Het woord oorgetuige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
52 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.