oor

Niet te verwarren met: oor-

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oor    (hulp, bestand)
  • IPA: /or/ (1 lettergreep); /oːr/
Woordafbreking
  • oor
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] In de betekenis van ‘gehoororgaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
  • erfwoord [2] afkomstig van:
Middelnederlands: ore
Oudnederlands: ōra
Germaans: *ausô
Indo-Europees: *h₂ous-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: ear (Angelsaksisch: ēare), Duits: Ohr, (Oudhoogduits: ora), Fries: ear (Oudfries: āre)
Noord: Zweeds: öra, Deens/Noors: øre, (Nynorsk: øyra, øyre, Oudnoords: eyra), IJslands: eyra, Faeröers: oyra
Oost: Gotisch: auso
  • [B] Verbastering van oord in de betekenis "kwart", omdat het een vierde van de stuiver waard was [3]
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord oor oren
verkleinwoord oortje oortjes

Zelfstandig naamwoord

[A]hetooro

  1. (anatomie) lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord
     Door de unieke vorm van het oor wordt het geluid net anders vervormd afhankelijk van de richting. En uit de verschillen tussen de oren kan het brein afleiden waarvandaan het komt.[4]
     Na een tijdje merkte ik duidelijk aan mijn oren dat we van zeeniveau naar duizend meter hoogte aan het klimmen waren.[5]
  2. (huishouden) handvat waaraan men een stuk servies kan optillen
     Zit het oor aan een koffiekopje aan de linker- of aan de rechterkant?[6]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord (oor)
verkleinwoord oortje oortjes

Zelfstandig naamwoord

[B]hetooro

  1. (numismatiek) oude Nederlandse munt ter waarde van een kwart stuiver ofwel twee duiten
Opmerkingen
  • Alleen het verkleinwoord is tegenwoordig gangbaar.
Uitdrukkingen en gezegden
  • Kijken of men zijn laatste oortje versnoept heeft.
Heel sip, teleurgesteld of treurig kijken

Werkwoord

vervoeging van
oren

oor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oren
    • Ik oor. 
  2. gebiedende wijs van oren
    • Oor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oren
    • Oor je? 

Gangbaarheid

  • Het woord oor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "oor" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. oor op website: Etymologiebank.nl
  3. oortje op website: Etymologiebank.nl
  4. Weblink bron
    Hendrik Spiering
    “Waarom hebben je oren zo'n onregelmatige vorm?” (15 februari 2012) op nrc.nl
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  6. Herzen, Frank
    “De zoon van de woordbouwer” (1970), ISBN 9062805450, p. 94
  7. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  8. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord oor ore

Zelfstandig naamwoord

oor

  1. (anatomie) oor

Voorzetsel

oor

  1. over

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord oor oren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

oor

  1. (anatomie) oor; het lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord
Schrijfwijzen
  • Or
Afgeleide begrippen

Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord oor oren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

oor

  1. (anatomie) oor; het lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.