paso

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • pa·so
enkelvoud meervoud
paso pasos

Zelfstandig naamwoord

paso m

  1. het voorbijgaan, het passeren, het langsgaan
  2. pas, stap, voetspoor
  3. doorgang, passage, bergpas, zee-engte, doortocht, oversteekplaats
  4. het verstrijken
Synoniemen
  • [2] pisada
  enkelvoud meervoud
mannelijk paso pasos
vrouwelijk pasa pasas

Bijvoeglijk naamwoord

paso

  1. gedroogd (van vruchten)

Werkwoord

vervoeging van
pasar

paso

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.