pipi

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pipi    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpipi/
Woordafbreking
  • pi·pi
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord pipi pipi's
verkleinwoord

pipi

  1. (kindertaal) urine, plasje
    • Het jongetje zei: "Ik moet pipi doen!" 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord pipi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Schaerlaekens, A.M.
    “De taalontwikkeling van het kind. Een oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek.” (1977), Wolters-Noordhoff, Groningen, ISBN 9001835902, p. 70-71 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  pipi    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

pipi m

  1. (spreektaal) plas, plasje, pis [1]

Verwijzingen

Indonesisch

Woordafbreking
  • pi·pi

Zelfstandig naamwoord

pipi

  1. (anatomie) wang

Portugees

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /piˈpi/
Woordafbreking
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit Frans pipi

Zelfstandig naamwoord

pipi m

  1. (kindertaal) urine, plasje
  2. (kindertaal) plassertje

Verwijzingen

    Siraya

    Zelfstandig naamwoord

    pipi

    1. fragment, kruimel

    Verwijzingen

    Toki Pona

    Uitspraak
    • Geluid:  pipi    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈpipi/
    Woordafbreking
    • pi·pi
    Woordherkomst en -opbouw
    • van Frans bibitte "insect"

    Zelfstandig naamwoord

    pipi

    1. (dierkunde) insect, mier, spin
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.