plaatsbewijs

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  plaatsbewijs    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • plaats·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plaatsbewijs plaatsbewijzen
verkleinwoord plaatsbewijsje plaatsbewijsjes

Zelfstandig naamwoord

hetplaatsbewijso

  1. Een bewijs vroeger meestal een kaartje vaak ook een ov-chipkaart dat men recht heeft op een (zit)plaats.
    • In tien wedstrijden werd niet voldoende gewonnen om een plaatsbewijs voor het wereldtoernooi te bemachtigen. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord plaatsbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.