stoep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stoep    (hulp, bestand)
  • IPA: /stup/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • stoep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stoep stoepen
verkleinwoord stoepje stoepjes

Zelfstandig naamwoord

destoepv/m

  1. meestal stenen verhoging bij de ingang van een woning
    • Zij was de stoep aan het boenen. 
  2. (verkeer) vaak verhoogd onderdeel van een weg bedoeld voor voetgangers
    • De stoep was onbegaanbaar vanwege de vele losliggende tegels. 
    • Jaap loopt op de stoep. 
  3. horizontaal gemaakt vlak langs een waterkant, gebruikt voor werkzaamheden of als deel van een brug
  4. (waterbeheer) op- en afrit langs een dijk
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] op de stoep staan
    zich nadrukkelijk presenteren en noodzakelijk een reactie vereisen
Hyponiemen
  • [3] veerstoep, waterstoep
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stoepen

stoep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoepen
    • Ik stoep. 
  2. gebiedende wijs van stoepen
    • Stoep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoepen
    • Stoep je? 
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord stoep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.