pols
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pols (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pols
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘handgewricht’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pols | polsen |
verkleinwoord | polsje | polsjes |
Zelfstandig naamwoord
de pols m
Synoniemen
- [1] carpus, polsgewricht
- [2] hartfrequentie
Spreekwoorden
De vingers aan de pols houden.
- De nieuwste ontwikkelingen bijhouden.
Iets uit de losse pols doen.
- Iets met groot gemak doen.
Hyponiemen
- corrigan-pols, karnpols, venenpols
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
polsen |
pols
Gangbaarheid
- Het woord pols staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pols" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "pols" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pols op website: Etymologiebank.nl
- ↑ pols op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.