preekweek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: preekweek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- preek·week
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van preek zn en week zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | preekweek | preekweken |
verkleinwoord | preekweekje | preekweekjes |
Zelfstandig naamwoord
de preekweek v / m
- week waarin men allerlei moralistische lezingen aangeboden krijgt
- ▸ De bedoeling van deze preekweek was om de middelbare scholieren de gevaren op tijd te laten zien.[1]
- week waarin iemand dagelijks preken houdt
- ▸ Elke zondag preekt hij in een der kerken in de stad, en om de week preekte hij ook van maandag tot zaterdag. Tussen de ”preekweken” in lagen de weken dat hij Bijbellezingen gaf.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'preekweek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Weblink bron dr. M. A. van den Berg“Frisse preken van Calvijn over Genesis” (30 mei 2011), Reformatorisch Dagblad
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.