rabbijn
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rabbijn (hulp, bestand)
- IPA: /rɑˈbɛin/
Woordafbreking
- rab·bijn
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘joods godsdienstleraar’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
- Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rabbijn | rabbijnen |
verkleinwoord | rabbijntje | rabbijntjes |
Zelfstandig naamwoord
de rabbijn m
- (beroep) (Jiddisch-Hebreeuws) joods leraar met de hoogste bevoegdheid, ook bevoegd om te antwoorden en beslissen bij halachische kwesties, vaak verbonden aan een joodse gemeente en daarbij belast met onderwijs en zielzorg, tevens een religieuze, joodse geleerde die een expert is op het gebied van joodse wetgeving
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord rabbijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rabbijn" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "rabbijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.