rector
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rector (hulp, bestand)
- IPA: / ˈrɛktɔr / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- rec·tor
Woordherkomst en -opbouw
- via Middelnederlands rector van Latijn rector, in de betekenis van ‘hoofd van een klooster of een onderwijsinrichting’ aangetroffen vanaf 1320 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rector | rectors rectoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
rector m
- (onderwijs) (beroep) iemand die de bestuurlijke leiding heeft over een onderwijsinstituut
- (religie) (beroep) (rooms-katholiek) iemand die de bestuurlijke leiding heeft over een klooster of religieuze instelling
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord rector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rector" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ rector op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rector" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.