reen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: reen (hulp, bestand)
- IPA: / ren / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- reen
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands reen / rein [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reen | renen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de reen m
- verhoging, verlaging, berm of iets degelijks die in stand worden gehouden als afbakening tussen twee stukken grond
- ⧖ Een man wringt door het takkewerk van den houtkant en blijft op de reen eene wijl uitzien. [3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
- reenboom
- reengenoot
- reengracht
- reengrip
- reenkant
- reenpaal
- reensteen
- reenvoor
- renen ww
Opmerkingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
renen |
reen
Gangbaarheid
- Het woord reen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reen" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
12 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ reen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jeurissen, A."De oude Bil: Novelle" in: Vlaamsche Arbeid. jrg. 2 nr. 4 (1906) Boek- en Steendrukkerij Jan Boucherij, Antwerpen; p. 103; geraadpleegd 2019-11-23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.