reen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  reen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ren/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • reen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reen renen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dereenm

  1. verhoging, verlaging, berm of iets degelijks die in stand worden gehouden als afbakening tussen twee stukken grond
    • Een man wringt door het takkewerk van den houtkant en blijft op de reen eene wijl uitzien. [3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • reenboom
  • reengenoot
  • reengracht
  • reengrip
  • reenkant
  • reenpaal
  • reensteen
  • reenvoor
  •  renen ww 
Opmerkingen
  • In dichterlijk taalgebruik wordt "reen", vaak in de vorm "rêen" of "reên", gebruikt om een uitspraak met weggelaten -d- weer te geven van de woorden rede of reden.

Werkwoord

vervoeging van
renen

reen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van renen
    • Ik reen. 
  2. gebiedende wijs van renen
    • Reen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van renen
    • Reen je? 

Gangbaarheid

  • Het woord reen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
12 %van de Nederlanders;
12 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.