regn

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈʁɑjˀn /
Woordafbreking
  • regn
Woordherkomst en -opbouw
  • zelfstandig naamwoord: geen meervoud, afkomstig van het Oudnoordse woord  regn zn 

Werkwoord

regn

  1. gebiedende wijs van regne

Zelfstandig naamwoord

regn, g

  1. (meteorologie) regen

Verwijzingen

    Faeröers

    Woordherkomst en -opbouw
    • geen meervoud
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   regn     regnið     - - -     - - -  
    genitief   regns     regnsins     - - -     - - -  
    datief   regni     regninum     - - -     - - -  
    accusatief   regn     regnið     - - -     - - -  

    Zelfstandig naamwoord

    regn, o

    1. (meteorologie) regen

    IJslands

    Woordherkomst en -opbouw
    • geen meervoud
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   regn     regnið     - - -     - - -  
    genitief   regns     regnsins     - - -     - - -  
    datief   regni     regninu     - - -     - - -  
    accusatief   regn     regnið     - - -     - - -  

    Zelfstandig naamwoord

    regn o

    1. (meteorologie) regen

    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / ɾæjn /
    Woordafbreking
    • regn
    Woordherkomst en -opbouw
    • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoordse woord  regn zn 
    Naar frequentie 2471

    Werkwoord

    regn

    1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van regne
    [1] enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   regn     regnet     - - -     - - -  
    genitief   regns     regnets     - - -     - - -  
    [2] enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   regn     regnet     regn     regna
    regnene  
    genitief   regns     regnets     regns     regnas
    regnenes  

    Zelfstandig naamwoord

    regn, o

    1. geen meervoud, (meteorologie) regen
      «Regnet silte ned.»
      De regen viel neer.
    2. (figuurlijk)regen (vele stromende of vliegende objecten; wordt meestal gebruikt in woordsamenstellingen)
      «Umiddelbart etterpå fulgte angrep nummer to med nytt bomberegn over og i nærheten av de antente hus og nye fulltreffere på andre hus.»
      Direct daarna volgde de tweede aanval met nieuwe bomregen over en bij de brandende huizen en nieuwe treffers op andere huizen.
    Afgeleide begrippen
    Uitdrukkingen en gezegden
    • [2]: et regn av gnister
    een vonkenregen

    Zelfstandig naamwoord

    regn

    1. bepaald onzijdig meervoud van regn

    Nynorsk

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / ɾæjn /
    Woordafbreking
    • regn
    Woordherkomst en -opbouw
    • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoordse woord  regn zn 

    Werkwoord

    regn

    1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van regna
    Schrijfwijzen

    Werkwoord

    regn

    1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van regne
    Schrijfwijzen
    [1] enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   regn     regnet     - - -     - - -  
    [2] enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   regn     regnet     regn     regna  

    Zelfstandig naamwoord

    regn, o

    1. geen meervoud, (meteorologie) regen
      «Regnet sila ned.»
      De regen viel neer.
    2. (figuurlijk) regen (vele stromende of vliegende objecten; wordt meestal gebruikt in woordsamenstellingen)
    Afgeleide begrippen
    Uitdrukkingen en gezegden
    • [2]: et regn av gnister
    een vonkenregen

    Zelfstandig naamwoord

    regn

    1. bepaald onzijdig meervoud van regn

    Zweeds

    Uitspraak
    • Geluid:  regn    (hulp, bestand)
    regns enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     regn     regnet     - - -     - - -  
      genitief     regns     regnets     - - -     - - -  
    regns enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     regn     regnet     regn     regnen  
      genitief     regns     regnets     regns     regnens  

    Zelfstandig naamwoord

    regn, o

    1. geen meervoud, (meteorologie) regen
    2. (meteorologie) regenbui

    Zelfstandig naamwoord

    regn

    1. bepaald onzijdig meervoud van regn
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.