reisgeld

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  reisgeld    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɛisxɛlt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • reis·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reisgeld reisgelden
verkleinwoord reisgeldje reisgeldjes

Zelfstandig naamwoord

hetreisgeldo

  1. hoeveelheid geld die nodig is voor het maken van een reis
    • ,,Het is géén repatriëringsvlucht, daarvoor zal eerst de Stichting Garantiefonds Reisgelden de situatie als calamiteit moeten benoemen", zegt Kok. Het gaat om passagiers die al zouden terugvliegen.[2] 
  2. vergoeding die men krijgt voor reiskosten
    • De SP wil dat de overheid stopt met het vergoeden van vervoer van 'religieuze leerlingen'. Het geld hiervoor kan beter naar het vervoer van gehandicapte kinderen. Dat gaat SP-Kamerlid Jasper van Dijk maandag voorstellen tijdens een overleg over het onderwijs en Artikel 23 van de Grondwet. Van Dijk vindt het reisgeld niet meer van deze tijd. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord reisgeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Gyurka Jansen 08-SEPTEMBER-2017
  3. Volkskrant 28 september 2014
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.