reproach

Engels

Uitspraak
  • IPA: /rɪˈpɹoʊtʃ/
Woordherkomst en -opbouw
    enkelvoud meervoud
    reproach reproaches

    Zelfstandig naamwoord

    reproach

    1. schande
    2. berisping, verwijt, reprimande
    vervoeging
    onbepaalde wijs to  reproach 
    he/she/it  reproachs 
    verleden tijd  reproached 
    voltooid
    deelwoord
     reproached 
    onvoltooid
    deelwoord
     reproaching 
    gebiedende wijs  reproach 

    Werkwoord

    reproach

    1. overgankelijk berispen, verwijten
    Synoniemen
    Hyperoniemen
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.