schande

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schande    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schan·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Via het Middelnederlands van het Ohd. scanta. Oudere wortel in het Protogermaans: -scandō-/-skamdō- (waar ook schamen en schenden van zijn afgeleid).[1] In de betekenis ‘oneer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1201.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schande schandes
verkleinwoord schandetje schandetjes

Zelfstandig naamwoord

deschandev/m

  1. iets wat bij het publiek minachting oproept, iets oneervols
    • De schande was te groot. 
    • Het is geen schande iets voor je eigen taal te doen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Door schade en schande wordt men wijs
Men leert vooral van de dingen die eerder misgingen
  • Iemand te schande maken
Zorgen dat iemand een slechte reputatie krijgt
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.