reumapatiënt
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: reumapatiënt (hulp, bestand)
Woordafbreking
- reu·ma·pa·ti·ent
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van reuma zn en patiënt zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reumapatiënt | reumapatiënten |
verkleinwoord | reumapatiëntje | reumapatiëntjes |
Zelfstandig naamwoord
de reumapatiënt m [1]
- (medisch) patiënt de lijdt aan een reumatische aandoening: een chronische ontsteking aan één of meer gewrichten die ontstaat door een immunologische afweerreactie tegen het lichaamseigen weefsel
- ▸ Tijden veranderen en met behulp van smartphones was ik in staat het gedrag van meer dan 10.000 reumapatiënten te volgen, die mij dagelijks lieten weten hoe erg hun pijn was. De app hield elk uur hun locatie bij, die ik vervolgens koppelde aan het dichtstbijzijnde weerstation.[2]
Gangbaarheid
- Het woord reumapatiënt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “‘Ik heb een vraag beantwoord die we al eeuwenlang stelden’” (11 december 2021), NewScientist
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.