roosje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  roosje    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈroʃə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • [A]: roos·je
  • [B]: roo·sje
Woordherkomst en -opbouw
  • [A]:  roos zn  met het achtervoegsel -je
    • [A.2]: omdat vorm en kleur aan een roos doen denken
  • [B]: herkomst: Jiddisj [1]

Zelfstandig naamwoord

hetroosjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord roos
  2. dim. tant. (spreektaal) stoma
Opmerkingen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord roosje roosjes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] deroosjev/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) booswicht
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) jodenhater
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord roosje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2. "AP en UP" in: Wat is een stoma? (18 mei 2018) op website: stomaatje.nl; geraadpleegd 2019-11-26
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.