schol

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schol    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxɔl/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • schol
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands scholle / scolle [1]
  • m: in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1346 [2][3]
  • v/m: in de betekenis van ‘drijvend stuk ijs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1395 [4] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord schol schollen
verkleinwoord scholletje scholletjes

Zelfstandig naamwoord

descholm

  1. (straalvinnigen) bepaald soort platvis, Pleuronectes platessa 
    • Bij biologie leer je wat een schol is. 
     Het familierecord in het schoonmaken en fileren van een bot of schol zodat hij klaar was voor de koekenpan was veertien seconden.[5]
  2. (voeding) spierweefsel van de zeer gewilde consumptievis Pleuronectes platessa 
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • aardkorstschol, bakschol, braadschol, bunschol, handschol, kantschol, krimpschol, maatschol, rietschol, rivierschol, spreischol, steenschol, sterreschol, stortschol, winterschol
Afgeleide begrippen
  • scholaster, scholfilet, scholijs, scholschuit, scholspier, scholtijd, scholwijze, schollava, schollenbek, schollengebied, schollenkop
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

descholv/m

  1. drijvende plaat ijs
    • In de film kon de ijsbeer nog net op een schol springen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord schol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.