schoonzus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schoonzus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxonzʏs/ (2 lettergrepen); /ˈsxonzʉs/
Woordafbreking
  • schoon·zus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonzus schoonzussen
verkleinwoord schoonzusje schoonzusjes

Zelfstandig naamwoord

deschoonzusv

  1. (familie) de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote
     Hij was niet veroordelend, in deze kwestie was hij niet alleen uit eigen overtuiging beginselvast, hij was ook decennialang opgevoed door zowel Ingeborg als haar beste vriendin en bovendien zijn schoonzus Christa.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schoonzus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. schoonzus op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.